Architect Peter Neufert was een van de pioniers van de normalisatie in de bouwsector. Vanaf de eerste publicatie in 1936 tot op de dag van vandaag geldt de Architectengegevens als een internationaal erkend standaardwerk als het gaat om normatieve ontwerprichtlijnen, ontwerpformaten en werkprocessen. Het naslagwerk en de leer van Neufert kan worden gezien als een beginpunt voor standaardisatie in de bouwsector. Zo is het niet verwonderlijk om als bouwgereedschap de structurele specificatie voor een kamerboek te vinden, die "[...] in tabelvorm volledige informatie bevat over afmetingen (b.v. lengte, breedte, hoogte, oppervlakte, volume van de kamer of een deel daarvan, enz.), materialen (b.v. wandbekleding, vloerbekleding, enz.), uitrusting (b.v. verwarming, ventilatie, sanitair, elektrische installaties, enz.)
Het VDI-ontwerp 6070 betreffende deel 1 "Ruimteboek - Algemene eisen en beginselen" neemt deze aanpak over en doet voorstellen voor een gedetailleerde schetsstructuur om gegevens van gebouwobjecten volgens hun ruimtelijk-geometrische, functionele (gebruiksafhankelijke) en technisch-organisatorische (systeem- en operationele) kenmerken in een gestandaardiseerde vorm vast te leggen. Figuur 1 illustreert hoe een dergelijke vereenvoudigde schetsstructuur kan worden geïnterpreteerd in relatie tot ruimtelijke tekenobjecten en de bestaande classificatiesystemen van een CAD-systeem, met Revit als voorbeeld. De VDI gebruikt termen van informatiebeheer als bouwstenen. Dat is begrijpelijk als men denkt aan de digitale en geautomatiseerde verwerking van ruimteboekgegevens en de voorwaarden daarvoor - ook voor de integratie van gegevens in een databasemanagementsysteem. Daarom wordt over het algemeen gesproken van het toekennen van informatieobjecten of van entiteiten. Dit verwijst naar de gestructureerde compilatie van informatie, bv. kenmerken van een geometrisch ruimtelijk object (niveau, kamer, enz.), gestructureerd volgens technische of functionele eigenschappen en uitrustingsobjecten.
Toepassingsspecifieke schemabestanden
AVA-gebruikers moeten vertrouwd zijn met de GAEB-specifieke object- of ruimteboekgegevensstructuren van een p61- of op XML gebaseerd x61-bestand (x61-bestand: bètaversie met de mogelijkheid om naar IFC-componenten te verwijzen). Deze zijn bedoeld om ruimtelijke structuurobjecten van een gebouw (kamer, verdieping) te beschrijven met hun kameroppervlakte en volume volgens DIN 277 om ze te koppelen aan deeldiensten in de dienstbeschrijving. CAFM-toepassingen hebben ook vaak voorgedefinieerde schema's die bijvoorbeeld koppelingen met grafische formaten voor documentatie mogelijk maken. Afgezien van de bekende IFC-klassenstructuren is er echter nog geen uniforme (gegevens- of gegevensstructuur-)standaard voor alle toepassingen vastgesteld die gezamenlijke gegevensuitwisseling in de zin van BIM mogelijk maakt of die ook in verschillende projectfasen kan worden gebruikt.
In abstracte termen vertegenwoordigt een kamerboek een deelverzameling van gegevens, vaak een "slicer" genoemd, die door middel van vooraf gedefinieerde gegevensverwerking en volgens nader te bepalen structureringscriteria een deelweergave van de verzamelde informatie (kenmerken en entiteiten) van een plannings- of beheersobject voor de gebruiker mogelijk maakt. Deze deelweergaven zijn vergelijkbaar met de gegevenscompilatie voor één of meer kamerbladen. Het concept komt overeen met de Model View Definition (MVD) voor een IFC-schema dat een bepaalde subset specificeert voor het groeperen van informatie. Om voor dit doel systematisch kamerboekgegevens te verzamelen, te evalueren en in kaart te brengen, zijn machinaal leesbare gegevensstructuren of bindingsregels een eerste vereiste. Dit is waar het VDI-ontwerp om de hoek komt kijken. Het voordeel van gesystematiseerde gegevensmodellen, zoals het VDI-ontwerp voor kamerboeken in alle fasen van de levenscyclus biedt, is de flexibele, d.w.z. doelgerichte verstrekking van informatie. Dit komt doordat de hoeveelheid gegevens onvermijdelijk toeneemt als planningsinformatie op een BIM-compatibele manier moet worden gedeeld en gezamenlijk gebruikt. Niet alle gegevens zijn echter altijd even relevant of voor alle projectdeelnemers:
Zeer specifieke eisen voor de prestatie- of levenscyclusfasen van een gebouw worden vaak afgeleid van de groep gebruikers en de toepassingsgebieden, wat weer gevolgen heeft voor de inhoudelijke dichtheid van de informatie, de presentatie en de reikwijdte van kamerboekbladen en kamerboeken. De informatie voor ruimteonderhoud tijdens het gebouwbeheer is noodzakelijkerwijs anders dan de informatie die relevant is bij de inbedrijfstelling van ventilatietechniek. Databasesystemen - en in beperkte mate spreadsheetprogramma's - zijn geschikt om gegevensvolumes van elke omvang door middel van passende bewerkingen (filteren, sorteren, aggregeren) af te stemmen op de respectieve gebruikersgroep. De gebruiker of kamerboekgebruiker ziet alleen wat hij moet zien (zie Fig. 2).
Kamerboek en kamerboekblad in de gegevens van de architecten
Deze ingevulde formulieren geven duidelijke informatie over het gebouw voor het gebruik van het calculatiebureau, de voorman en voor het permanente gebruik van het bouwatelier zelf. Storende vragen met vaak onjuiste informatie worden vrijwel geëlimineerd, en de aldus bespaarde tijd compenseert ruimschoots de geringe inspanning die nodig is voor het eenmalig samenstellen van het kamerboek. [...] De bladen worden bijgehouden en tenslotte ingebonden. Na de voltooiing van de bouwwerkzaamheden vormt het kamerboek de basis voor de boekhouding [...]. Later is het voor de scherpziende vakman een ware kroniek van de bouw zelf.
Neufert, Peter: Architectengegevens. Grondslagen, normen, voorschriften over systeem, constructie, ontwerp, ruimtebehoefte, ruimtelijke verhoudingen, afmetingen voor gebouwen, ruimten, voorzieningen, apparatuur met de mens als maat en doel. 33e druk, 1992, Wiesbaden (Vieweg+Teubner Verlag).
Vraag- en systeemplanning - Kamerprogramma en kamerboek
In de context van een kamerboek komt de term kamerprogramma of ruimte- of functieprogramma vaak voor. Hoewel de termen kamerprogramma en kamerboek vaak tegelijkertijd worden gebruikt, moeten zij in afzonderlijke gebieden van de bouw worden verstrekt (zie fig. 2). Voor een beter begrip moet het verschil kort worden toegelicht met betrekking tot de te leveren planningsdienst:
In de fase van de voorlopige projectplanning of basisevaluatie worden uit het geplande gebruik en de functionele structuur van ruimtespecifieke functiegebieden de vereiste ruimte- en vloeroppervlakte, zoals vereist in de vraagplanning volgens DIN 18205 "Brief voor gebouwontwerp" (2016) via een ruimte- of gebiedsprogramma, afgeleid. Het vloeroppervlak en het functieprogramma vormen zo de voorlopige basis voor het ruimteboek. Vertaald naar de systematiek van DIN 277 "Oppervlakten en volumes in de bouw" (2021) betekent dit voor een ruimteprogramma de afbakening van bruikbare ruimtes tot gemeenschappelijke en technische ruimtes. In het dienstverleningsprofiel volgens HOAI (Honorariumcatalogus voor architecten en ingenieurs) komt de gebiedsgerichte vraagbeoordeling overeen met dienstverleningsfase 1.
DIN 18205: Vraagplanning in de civiele techniek (2016).
Gebiedsprogramma: Compilatie van de kwantitatieve gebiedsvraag als specificatie gedifferentieerd naar gebruik.
Functioneel Programma: Abstracte weergave van de kwalitatieve vraag van of tussen functionele eenheden, eventueel in verschillende differentiatieniveaus.
Pas naarmate de planning vordert, vindt de verdere ontwikkeling tot het eigenlijke kamerboek plaats op basis van de ruimtegebonden vraagstelling. Onder het begrip kamerboek, zoals dat zich in de bouw- en constructietheorie heeft ontwikkeld, wordt voornamelijk verstaan een verzameling kamerbladen in een (digitaal) document dat ten minste kamerspecifieke informatie verschaft over het gebruik, de roerende en onroerende inventaris en de technische uitrusting voor de ontwerpfasen. Vanuit het oogpunt van de opdrachtgever en de gebouwontwerper is de kamer dus de kleinste te plannen gebruikseenheid van een gebouw. Het bijhouden van het ruimteboek door de gebouwenplanner wordt reeds volgens de huidige HOAI (Honorariumcatalogus voor Architecten en Ingenieurs) (LPh 2 en 3) als een gespecialiseerde dienst beschouwd en vereist gewoonlijk een technisch detailniveau dat bijvoorbeeld ook verwijst naar automatiseringstaken of ontwerpwaarden van de technische infrastructuur, eventueel tot op het niveau van het ruimtesegment (beoogde kamertemperaturen, verwarmings- en koelingslasten, minimale luchtverversing). Idealiter gebruikt de gespecialiseerde planner het ruimteboek voor de technische planning om een gecoördineerde catalogus van doelstellingen op te stellen - vaak aangegeven als specificaties en eisen - die dient als doelcontrole bij de oplevering en inbedrijfstelling (vergelijking doel/werkelijkheid).
In de volgende 2 voorbeelden wordt geïllustreerd hoe de implementatie van een ruimtelijk-functionele structuur door middel van een ruimte- of kamerprogramma in de fase van de basisbepaling met LINEAR-functionaliteiten het planningsproces in Revit zinvol kan aanvullen, welke toepassingsmogelijkheden de componentenlijst als kamerboek in de voor- en ontwerpplanning heeft en welke hulpmiddelen voor de visualisatie en latere gegevensevaluatie kunnen worden gebruikt.
Toepassingsvoorbeeld Ruimteprogramma - Bruikbare ruimtes Tot nu toe was het niet eenvoudig om gebruikersspecifieke bouwkundige objecten in Revit te definiëren. MEP-ruimten konden alleen worden gegroepeerd in zones op basis van het ruimteklimaat. Vanaf LINEAR versie 23.0 kan de gebruiker de structurele groepering van ruimten uitvoeren volgens zijn eigen parametersleutels, analoog aan de bestaande zoneringsfunctionaliteit, en zijn eigen gebouwzones of zonegroepen op een hoger niveau definiëren (zie Tab. 1).
Voorbeeldproces - Ruimteprogramma en ruimteboek voor een ventilatieconcept
Basisevaluatie: Schematische functie-ruimteverdeling (gebieds- en functieprogramma, zie Tab.1 )
- Ruimtelijke structurering: Bepaling van de functionele ruimtes die van ventilatie moeten worden voorzien (oppervlakte-functierelatie: bruikbare ruimtes, gemeenschappelijke ruimtes <-> toevoer technische ruimtes, vgl. Fig. 3).
Voorplanning: Opbouw van technisch model voor ventilatie en toewijzing van MEP-ruimten, d.w.z. controle van instellingen van ruimtetypes -> zo nodig aanpassing van de bezetting (oppervlakte per persoon) afhankelijk van de specificaties van de eigenaar van het gebouw, voorschriften voor de werkplek, enz.
- Functionele structurering: Toetslijsten voor vraagcategorieën volgens DIN EN 16798-1 (zie fig. 5).
- Technische structurering: Lijst van MEP-ruimten maken -> ruimte-indeling volgens ventilatiesystemen -> toewijzen van ventilatievoorzieningen aan ruimten (vgl. afb. 6).
-> vraagruimteboek samenstellen uit MEP-ruimtelijst: Bepaling van de vraagwaarden volgens DIN 16798-1 als som van de bezettings- en ruimteafhankelijke volumestromen van de buitenlucht. Excel-export voor de weergave van de resultaten (zie afb. 7).
Voorheen beschikte de gebruiker alleen over zone-afhankelijke opties voor groepering. In de toekomst kan hij verschillende niveaus toevoegen bij het groeperen van MEP-ruimten op basis van tekstparameters, sleutelparameters (uit sleutellijsten) en de LINEAR-specifieke parameters (bijv. de combinatie flatnummer/naam) voor overdracht naar LINEAR Building. Deze worden in de nieuwe configuratiedialoog "Zonetypes configureren" geselecteerd en doorgegeven aan het keuzemenu, waarmee de structuurweergave wordt ingesteld.
In de zin van een ruimte- of gebiedsprogramma, kan de structurele toewijzing volgens bruikbare gebieden van DIN 277 of volgens huurgebieden op deze manier direct met de zoneringsfunctionaliteit in Revit op basis van parameters worden gemaakt en gevisualiseerd door het maken van een kleurenschema (zie Tab. 1 en Fig. 3).
Toepassingsvoorbeeld Kamerboek - Ventilatieconcept en vraagbepaling
De ontwikkeling van een ventilatieconcept is meestal gebaseerd op de ontwerpplanning. De groeperingsstructuur van de ruimten naar bruikbare ruimte, zoals vooraf beschreven in het ruimte- en functieprogramma, is de minimale vereiste om toevoer- of verzorgingsgebieden te kunnen aanwijzen en MEP-ruimten te kunnen plaatsen. Bij de voorlopige planning is het nog irrelevant of een MEP-ruimte in het model een ruimte of een gebruikseenheid vertegenwoordigt of al als ruimte-eenheid wordt opgevat, zolang de vergelijkbare bruikbare ruimtes en gebruikseenheden maar correct worden geparametreerd voor de bepaling van de behoeften.
Opmerkingen over de normen
Vanwege het aandeel van structurele emissies kunnen de eisen volgens DIN 16798-1 voor de binnenluchtkwaliteit leiden tot hogere minimale buitenluchtvolumestromen, die vervolgens leiden tot een hogere ventilatiewarmte-uitwisseling door de gebouwschil dan nodig zou zijn om de ventilatiewarmtebehoefte (incl. verwachte infiltratie) te dekken. Hybride concepten van raam- en mechanische ventilatie, die in het beste geval worden gecombineerd met een CO2-ondersteunde ventilatieregeling en een hoge mate van energieterugwinning, worden daarom aanbevolen als een optimale oplossing. Dit wordt geïllustreerd door de berekeningsresultaten van het Revit-voorbeeld (cf. Fig. 6), dat reeds rekening houdt met de specificaties van het referentiegebouw volgens de GEG (DIN 16798-1, Tabel B.7, Categorie II "niet-vervuilend gebouw"): Volgens de technische voorschriften voor werkplekken ASR A1.2 is per werkplek 12-15 m² ruimte nodig. Voor een kantoor voor 3 personen met 37 m² vloeroppervlak berekenen biologische en gebouwafhankelijke emissies dus een totale behoefte van 69-86 m³/h per persoon:
- "Minimumbehoefte": 69 m³/h per persoon (DIN 16798-1, tabel B.6 -> categorie IV, 2,5 l/s)
- Vraagverwachting gezien de werkplekvoorschriften ASR A3.6: 86 m³/h per persoon (DIN 16798-1, tabel B.6 -> categorie II, 7,0 l/s).
De waarde voor categorie IV is al een factor 2,3 hoger dan de hygiënische minimumwaarde voor de totale buitenluchtvolumestroom, die in DIN 1946-6 (vgl. Tab. 5) voor woon- en recreatieruimten wordt geëist. Deze bedraagt 30 m³/h per persoon.
Biologische emissies gerelateerd aan de CO2-concentratie: De persoonsgebonden vraagwaarde voor de naleving van de CO2-grenswaarde van het "Pettenkofer-getal" van 1.000 ppm voor zittende kantooractiviteiten ligt eveneens rond 30 m³/(h Pers) of 8 l/(s Pers) (vgl. DGUV, tabel 2 en ASR A3.6). De persoonsgebonden vraagwaarde van 7 l/s volgens categorie II (DIN 16798-1, tabel B.6) ligt iets lager.
Emissies van gebouwen: Voor de categorieën "zeer weinig vervuilende" en "weinig vervuilende" gebouwen vereist DIN 16798-1 gebouwspecifieke bewijzen of testmetingen (formaldehyde, VOC, enz.), zodat de gebouwspecifieke minimumwaarde bij de berekening van de eisen lager kan worden vastgesteld. In tegenstelling tot de normenreeks DIN 16798 houdt DIN 1946-6 (woongebouwen) bij de berekening uitdrukkelijk geen rekening met de gebouwgebonden verontreinigende input.
Verder lezen:
DGUV, Fachbereich AKTUELL: Mogelijkheden voor de evaluatie van ventilatie op basis van CO2-concentratie(www.publikationen.dguv.de/widgets/pdf/download/article/3985).
Technische regels voor werkplekken ASR A1.2: Ruimtematen en bewegingsruimten (www.baua.de/DE/Angebote/Rechtstexte-und-Technische-Regeln/Regelwerk/ASR/pdf/ASR-A1-2.pdf?__blob=publicationFile)
Technische regels voor werkplekken, ASR A3.6: Ventilatie (www.baua.de/DE/Angebote/Rechtstexte-und-Technische-Regeln/Regelwerk/ASR/pdf/ASR-A3-6.pdf?__blob=publicationFile)
DIN 1946-6: Ventilatie - Deel 6: Eisen voor ontwerp, uitvoering, inbedrijfstelling en overdracht alsmede onderhoud (2019)
Volgens DIN 16798-1 moet de aan de buitenlucht gerelateerde minimale luchtuitwisseling/volumestroom worden bepaald als een emissie-afhankelijke vraagwaarde, afhankelijk van de vereiste luchtkwaliteit via de verwachte belasting met schadelijke stoffen. In het berekende voorbeeld wordt de tabelprocedure "Procedure 1" volgens DIN 16798-1 gebruikt ("Energetische beoordeling van gebouwen - Ventilatie van gebouwen - Deel 1: Inputparameters voor het binnenklimaat voor het ontwerp en de beoordeling van de energie-efficiëntie van gebouwen met betrekking tot binnenluchtkwaliteit, temperatuur, licht en akoestiek" (2021)). Met de bepaling van de persoons- en gebouwafhankelijke buitenluchthoeveelheid tijdens het ontwerp moet de vereiste luchthoeveelheid voor een systeemconcept worden bepaald op basis van het ruimtevolume en de bezetting.
Voor de procedure in Revit moet in een eerste stap een componentenlijst met parameters van de ruimtelijke en technische structuur op basis van het ruimteprogramma worden opgesteld (lichtgrijze kolommen, fig. 6). In een tweede stap moeten, als aanvulling op de MEP-ruimtelijst, analoog aan Tab. B.6 en Tab. B.7 van DIN 16798-1, 2 sleutellijsten met ventilatiecategorieën worden aangemaakt waarvan de parameters aan de MEP-ruimtelijst moeten worden toegevoegd of als waarden moeten worden toegekend (groene kolommen). De vereiste, aan de buitenlucht gerelateerde minimale volumestroom voor de ventilatie van gebouw- en persoonsafhankelijke emissies wordt dan per ruimte berekend als een gesommeerd product op basis van de MEP-ruimteoppervlakte en het aantal personen per ruimte (zie afb. 5). Belangrijke opmerking: Het kan nodig zijn om de bezetting per persoon voor het geplande gebruik aan te passen volgens de planningsspecificaties in de MEP-ruimtetype-instellingen (zie Fig. 4).
Revit biedt beperkte filter-, sorteer- en aggregatiefuncties, die meestal snel uitgeput raken en ongeschikt zijn voor de evaluatie van grotere hoeveelheden gegevens. Voor een betere weergave en evaluatie via een diagram kan de MEP-ruimtelijst verder worden bewerkt met de LINEAR-export naar Excel, bijvoorbeeld als draaitabel voor een variantenanalyse. In figuur 7 is het aandeel van de luchtverversing geëvalueerd in een slicer op basis van bruikbare ruimte en systeemspecifieke gegevens.
Kamerboek en informatiebeheer Tot op heden worden kamerboeken onbetwist beschouwd als een instrument om de kwaliteit van de inrichting en de ruimtefuncties schriftelijk (en in foto's) te documenteren. Digitale implementatie mislukt vaak niet vanwege ontbrekende softwareoplossingen, maar vanwege de vraag hoe de inhoud kan worden verwerkt en doorgegeven op een manier die geschikt is voor de geadresseerde en het doel. Het principe "Content zonder Context is nutteloos" is van toepassing.
Aangezien de gebruiker van het ruimteboek de geadresseerde is en beslist of een gegeven inhoudelijk relevant is of niet, betekent dit dat een verzameling gegevens moet worden voorbereid in overeenstemming met de vereiste ruimteboekinformatie - of dit nu in de vorm van een componentenlijst in Revit is vanuit een CAD-perspectief, een Excel-lijst of via een databasetoepassing. Niet de hoeveelheid gegevens, maar de specificiteit van de informatie is doorslaggevend. In termen van BIM-conforme planning en inbedrijfstelling kan men er niet omheen de vereisten voor een specifiek ruimteboek voor een goed informatiebeheer (verantwoordelijkheden, inhoud en informatievoorziening, data-interfaces, softwaregebruik) duidelijk vast te leggen. Dit wordt ondersteund door het schetsen van structuren zoals die van het VDI-ontwerp, die op basis van de getoonde voorbeelden ook Revit-conform kunnen worden geïntegreerd.
Deelname aan praktijkgerichte richtlijnen zoals de VDI 6070 "Ruimteboek - Algemene eisen en grondbeginselen" gaat ons aan het hart en daarom leveren wij een actieve bijdrage. Mocht u vragen hebben over de praktische toepassing van het ruimteboek, aarzel dan niet om contact met ons op te nemen.
Lid van de richtlijncommissie: Christian Waluga chw@linear.de
LINEAR buildingLABS - Samen vorm geven aan workflow. www.buildinglabs.eu